30
Het gezin Bruce kwam over uit Aberdeen, met hetzelfde vliegtuig als Jane Meltham van de technische recherche. Ze zagen er tenger en verdwaasd uit toen ze van het vliegtuig naar de aankomsthal liepen en waren ouder dan Perez had verwacht. Hij had verwacht dat ze nog net zo oud zouden zijn als ze waren geweest toen Catriona was verdwenen. Zo zaten ze in zijn geheugen. Maar zíj waren natuurlijk niet geconserveerd door de turfbodem, zoals Catriona. Een thuiskomst was het zeker niet; ze leken meer op immigranten die in een onbekend land aankwamen. Ze hadden een jongen bij zich, Catriona’s jongere broer, die groter was dan zij. Roy Taylor nam het gezin mee in de ene auto en Perez vertrok met Jane in de andere.
‘Interessant goedje, turf,’ zei Jane toen ze langs het Sumburgh-hotel reden. ‘Hoe zag het meisje eruit?’
‘Onbeschadigd,’ zei Perez. ‘Je zou bijna denken dat ze al die jaren in leven is gehouden en pas een paar uur geleden is begraven. De huid heeft een iets bruinige tint en het haar is kastanjebruin geworden, maar dat is het enige. Ze had een katoenen jurkje aan en ook dat is niet vergaan.’
Het lukte hem niet het beeld van het meisje uit zijn hoofd te krijgen. Heel voorzichtig hadden ze de modder van haar gezicht geveegd, in de wetenschap dat ze niets mochten aanraken, maar ze moesten haar toch identificeren, om met zekerheid tegen de ouders te kunnen zeggen dat zij het was. Na al die jaren wachten zou het onacceptabel zijn om hun geen definitieve identificatie te geven. Ze had op haar rug gelegen. Haar blonde haar, nu vuil en roodbruin, lag als een waaier om haar hoofd gedrapeerd. Had Magnus dat gedaan? Had hij gevonden dat ze er dan mooier uitzag? Of was het hem alleen om de linten te doen geweest? Perez begreep er niets van. Had hij haar alleen om die linten vermoord?
De procureur had gesteld dat er genoeg bewijs was om Magnus in staat van beschuldiging te stellen. In elk geval voor de moord op Catriona Bruce. En hij had natuurlijk gelijk. Ze hadden de linten. En een soort bekentenis, hoewel Magnus na hun eerste gesprek niets meer had willen zeggen. Hij had aan tafel gezeten met die nerveuze grijns op zijn gezicht en had alleen nog zijn hoofd geschud. Ook de gesprekken onder vier ogen met zijn advocaat hadden blijkbaar niets opgeleverd. Ze zouden hun veroordeling krijgen. Misschien doodslag vanwege verminderde toerekeningsvatbaarheid. Er zou gebruik worden gemaakt van medische rapporten die aantoonden dat hij een laag IQ en mogelijk een hersenbeschadiging had, maar Magnus Tait zou zeker de gevangenis in gaan. Voor de eerste keer in zijn leven zou hij Shetland verlaten, om ver van huis opgesloten te worden.
Maar dat was voor Jimmy Perez niet genoeg. Hij wilde weten wat er was gebeurd op de dag dat Catriona de heuvel op was gerend om een bezoek te brengen aan Hillhead. Hij wilde weten wat Magnus ertoe had gebracht haar neer te steken. Want ze was neergestoken. Dat kon hij al met zekerheid zeggen voordat de technisch rechercheur haar had onderzocht. Het meisje was zo goed geconserveerd, dat hij de steekwond in haar borst, de scheur in de stof van de jurk en de roestkleurige plekken eromheen duidelijk kon zien. En meer nog dan dit wilde Perez weten waarom Magnus na acht jaar opnieuw een moord had gepleegd. Waarom had hij Catherine Ross vermoord? Alleen omdat ze op nieuwjaarsmorgen toevallig naar zijn huis was gekomen en hij op haar was gevallen? Of kwam het door haar naam? Zou hij haar met rust hebben gelaten als ze Ruth of Rosemary had geheten? En waarom had hij deze keer voor verwurging gekozen?
Jane had het over veenlijken die door archeologen waren gevonden. ‘Die waren een paar duizend jaar oud en nog steeds in goede staat,’ zei ze. ‘Het is geen verrassing dat je na acht jaar tijd een soortgelijk resultaat krijgt. Fascinerend.’ Perez merkte dat ze zo snel mogelijk naar de vindplaats wilde om te kijken. Ze had nauwelijks oog voor het beeldschone kustlandschap dat aan de raampjes van de auto voorbijgleed.
Hij liet haar achter bij het team op de heuvel en reed terug naar Lerwick. Hij kon het niet opbrengen om naar de teamkamer te gaan, naar de juichstemming en Sandy met zijn ‘ik had het je toch gezegd?’-grijns. Ze hadden waarschijnlijk al zitten drinken om de arrestatie te vieren en omdat de teamleden uit Inverness blij waren dat ze naar de beschaafde wereld konden terugkeren. Beide kampen zouden iets te vieren hebben. Perez had behoefte aan een warme douche en slaap.
Thuisgekomen knipperde het lichtje van zijn antwoordapparaat. Zijn moeder, natuurlijk. Hij had op zondagavond geen tijd meer gehad om haar terug te bellen. Hij had de neiging haar nu te bellen, zonder nog langer na te denken. Ja, ik kom naar huis. Ik ben het hier zat. Laat de rentmeester weten dat ik geïnteresseerd ben in Skerry. Maar hij deed het niet, stond enige tijd gedachteloos onder het miezerige straaltje warm water van zijn douche, kroop in bed en viel onmiddellijk in slaap.
Toen hij wakker werd, was het laat in de middag en alweer donker buiten. Hij voelde zich allesbehalve uitgerust. Hij werd wakker zoals hij in slaap was gevallen, geplaagd door een bezorgdheid die hem opvrat. Bezorgdheid jegens Fran en Cassie. Jegens Magnus. De angst dat het team een rommeltje van de hele verdomde zaak had gemaakt. Het was mogelijk dat de oude man Catriona had vermoord. Maar Catherine? Hij keek of er nog meer berichten waren. Om zichzelf te ontnuchteren, of te straffen. Er was inderdaad een bericht van zijn moeder, maar dat was kort en verontschuldigend. ‘Sorry dat ik je weer lastigval. Ik weet dat je het druk hebt. Ik wil niet zeuren.’ Hij voelde zich er niet beter door.
Het tweede bericht was van Duncan Hunter. ‘Ik heb het nieuws over Magnus Tait gehoord. Knap werk. Ik neem aan dat het nu niet meer uitmaakt, maar ik heb me iets herinnerd van dat feestje in de Haa. Bel me. Ik ben de hele dag op kantoor.’ Geen telefoonnummer. Alsof hij ervan uitging dat iedereen het nummer van Hunter Associates kende. Dat je op Shetland niet kon overleven zonder het te kennen.
Perez keek in het telefoonboek en draaide het nummer. Een jonge vrouw zei dat meneer Hunter in bespreking was en niet kon worden gestoord. Kon ze een boodschap aannemen? Perez zag haar voor zich: jong en slank, met lange, rode nagels en dunne, rode lippen, en een kort rokje dat nauwelijks haar billen bedekte.
‘Meneer Hunter heeft me verzocht hem terug te bellen,’ zei hij. ‘Je spreekt met inspecteur Perez. Hij zei dat het dringend was.’
‘Een ogenblikje.’
Er kwam een golf muziek uit de hoorn. De gebruikelijke nietszeggende elektronische liftmuziek was niet goed genoeg voor Hunter Associates. Dit klonk ouderwets, maar met een beat waar de jongelui in de nachtclubs tegenwoordig op dansten. Duncan had waarschijnlijk iemand geld betaald om de muziek speciaal voor hem te componeren. Ze hield even plotseling op als ze was begonnen, midden in een maat.
‘Jimmy, fijn dat je me terugbelt. Hoor eens, waarschijnlijk interesseert het je nu niet meer...’
‘Ja, het interesseert me wel.’
‘Ik kan nu niet praten. Zullen we straks afspreken? Bij Monty’s. Ik trakteer je op een etentje. Maandagavond is het er nooit druk. Om een uur of acht.’
De verbinding werd verbroken voordat Perez iets terug kon zeggen.
Monty’s was het beste restaurant van Lerwick. Het was de plek waar de toeristen elke avond gingen eten als ze het eenmaal hadden ontdekt, tezamen met de Engelsen die hier woonden en die tegen hen opschepten over het plaatselijke doen en laten. Voor de Shetlanders was het restaurant aan de prijzige kant, tenzij er iets bijzonders te vieren viel. Het was er vrij klein en de tafels stonden dicht op elkaar, maar zoals Duncan had gezegd, op een maandagavond in januari was het er niet druk. Hij was er al toen Perez binnenkwam. Hij had een fles rode wijn besteld en had voor zichzelf alvast een groot glas ingeschonken. Toen hij Perez zag, stond hij op en stak hij zijn hand uit. ‘Gefeliciteerd.’
‘Het is nog niet afgelopen.’
‘Dat is niet wat de mensen zeggen.’
Perez haalde zijn schouders op. ‘Wat heb je voor me?’
Duncan zag er beter uit dan de vorige keer dat ze elkaar hadden ontmoet, maar niet veel beter. Hij was gladgeschoren, had een mooi pak aan en was naar de kapper geweest, maar Perez had de indruk dat hij niet veel had geslapen. Hij was de oude Hunter-arrogantie aan het kwijtraken.
‘Ik heb zitten nadenken over dat feest in de Haa.’
‘Toen Catherine Ross er was?’
‘Ja.’ Ze namen een pauze toen de serveerster hun bestelling kwam opnemen. ‘Hoor eens, ik had hem flink om, oké?’
‘Maar je hebt je iets herinnerd?’
‘Je vroeg me naar Robert. Hij was niet met Catherine gekomen. Hij was er al eerder en heeft met Celia gepraat voordat de anderen kwamen. Ik weet niet waar het over ging. Familiezaken, neem ik aan. Maar het was een nogal heftig gesprek, dat wel...’ Hij liet een stilte vallen. ‘Misschien probeerde hij haar zover te krijgen dat ze met hem mee naar huis ging. Hij heeft mij nooit gemogen en heeft haar altijd om zijn vinger gewonden.’
Perez keek hem aan en vroeg zich af waar dit écht over ging. Met het helpen van de politie met haar onderzoek had het niets te maken, dat was zeker. Maar daar zou Duncan heel anders over denken. Met hem wist je nooit wat er speelde. Hij zou alles voor Shetland doen, ook manipuleren, als het nodig was.
‘Catherine en Robert kenden elkaar wel,’ zei Duncan. ‘Ik bedoel, dat kon ik zien toen ze binnenkwam.’
‘Waaraan?’ Perez begon ongeduldig te worden.
‘Hij was in de keuken met Celia aan het praten. Ze hadden samen hapjes klaargemaakt. En daar stond de drank. Dus ik was daar ook. Catherine kwam binnen met een stel andere mensen en toen Robert haar zag, schrok hij. Hij had niet verwacht dat ze zou komen. Hij brak het gesprek met zijn moeder af en staarde haar alleen maar aan. Alsof hij door de bliksem was getroffen. Alsof hij absoluut niet had verwacht dat hij haar daar zou zien.’
‘Vond hij het leuk om haar te zien?’
‘Zo te zien wel. Maar hij maakte ook een wat nerveuze, bezorgde indruk.’
‘En hoe reageerde zij op hem?’
‘Dat deed ze niet. Ze liet op geen enkele manier blijken dat ze hem kende, toen niet. Ze schonk iets voor zichzelf in en begon met mij te praten. Te flirten, neem ik aan. Ze was een van die vrouwen die je het gevoel geven dat je bijzonder bent. Ze krijgen het voor elkaar dat je denkt dat je interessant en grappig bent. Fran kon dat niet. Die probeerde het niet eens. Maar Catherine, o, die was daar heel goed in.’
‘Ze was pas zestien.’
‘Maar heel ontwikkeld,’ zei Duncan. ‘En ervaren.’
En maagd, dacht Perez.
‘Is dat alles wat je me te vertellen hebt? Dat lijkt me geen etentje in Monty’s waard.’
‘Terwijl ze met mij aan het flirten was, bleef haar blik naar Robert gaan. Ik weet niet waarom. Ik bedoel, ik kon me gewoon niet voorstellen dat ze op hem viel. Maar op een zeker moment waren ze allebei verdwenen. Tenminste, dat denk ik. Ik bedoel, ik weet het vrij zeker. Dat was net voordat Celia me om de oren sloeg met het nieuws dat ze wegging. Maar je weet hoe het gaat op feestjes. Op goeie feestjes in elk geval. Je hebt een goed gesprek met iemand en al het andere verdwijnt naar de achtergrond. Je hoort muziek maar je luistert er niet echt naar. Je weet dat er andere mensen zijn maar het ontgaat je wat ze aan het doen zijn. Iedereen beweegt, danst...’
‘… Gaat over zijn nek?’
‘Niet zo vroeg op de avond,’ zei Duncan beledigd. Hij bleef even zwijgen. ‘Je hoeft me niet terecht te wijzen, man. Ik wil je helpen. Echt waar. Op een zeker moment besefte ik dat ze er allebei niet meer waren. Ik hou van damesgezelschap. Goed dan, ik heb naar haar gezocht. Ik ben het hele huis doorgelopen. Op de een of andere manier was ik op haar gevallen. Ze had stijl. En toen ik er daarna over nadacht, drong het tot me door dat Robert er ook niet meer was. Maar ik heb je gezegd dat het misschien niet belangrijk was.’
De serveerster kwam hun eten brengen. Perez herkende haar niet, hoewel ze van zijn leeftijd was en een Shetlands accent had. Zijn gedachten werden even afgeleid toen hij haar probeerde te plaatsen. Duncan begon meteen te eten, een beetje mokkend omdat Perez hem niet dankbaarder was voor de informatie die hij te bieden had.
‘Waar zijn ze naartoe gegaan?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb niet het hele huis doorzocht. Zo belangrijk was het nu ook weer niet.’
‘Maar ze waren nog wel in huis?’
‘Al sla je me dood. Misschien zijn ze wel een eindje gaan rijden. Hebben ze wild en gepassioneerd liggen vrijen achter in Roberts busje. Ik heb het alleen niet gezien. Robert is een rotjoch. Een verwend moederskindje. Hij ziet er goed uit, vermoed ik, als je van het blonde vikingtype houdt, maar zij was veel te slim om zich daardoor te laten inpakken.’
Perez dacht: en wat ben jij? Jij bent een oplichter.
Het had allemaal niet zoveel voorgesteld, het incident dat ervoor had gezorgd dat hij Duncan in een ander licht was gaan zien. Het had overal kunnen gebeuren. Hier, waar je gevangenzat in het web waar iedereen iedereen kende en waar je nooit meer uit kwam, was het iets waarmee je vrijwel dagelijks te maken had. Duncan had te hard gereden. Hij had met een waanzinnige snelheid op de weg uit het noorden gereden. Sandy Wilson had hem aangehouden. Hij had gemerkt dat Duncan had gedronken en had gezegd dat hij hem de ademtest moest afnemen. Maar de vader van Sandy Wilson werkte voor Duncans bedrijf. Hij was lasser, iemand die alles kon, en hij deed renovatiewerk aan de gebouwen die Duncan had gekocht. Duncan had gedreigd hem te ontslaan als Sandy hem zou bekeuren voor rijden onder invloed. Perez had zich afgevraagd of hij dat echt zou hebben gedaan, want het viel niet mee om aan goede vakmensen te komen. Maar Sandy had hem geloofd en Duncan was ervan afgekomen met een kleine bekeuring voor te hard rijden. Chantage. Perez had het pas later ontdekt. Sandy had op een avond te veel gedronken en hem het hele verhaal verteld. Perez had het voor zichzelf gehouden. Sandy mocht dan een idioot met de hersenen van een doperwt zijn, hij verdiende het niet om berispt te worden. En bovendien was Perez Duncan nog iets schuldig, of niet soms? Hij had Perez’ leven gered toen ze op school zaten, of had hem in elk geval van de jongens van Foula gered. Maar de schuld was nu afgelost en Perez vond dat Duncan niets meer van hem te goed had. Daarom had hij de pest aan Duncan. Niet omdat hij een oplichter was, maar omdat hij Perez had gedwongen hem als zodanig te zien. Want toen Perez veertien was, was Duncan zijn beste vriend geweest.
‘Hoelang zijn Robert en Catherine weggebleven?’ vroeg Perez.
Duncan haalde zijn schouders op. ‘Een uur? Langer kan het niet geweest zijn. Misschien korter. Het was nog niet zo laat. Het was in elk geval voordat Celia tegen me zei dat ze genoeg van me had. Ik was nog nuchter genoeg om rechtop te kunnen staan. En ik herinner me dat Catherine terugkwam. Waarschijnlijk waren ze buiten geweest. Ze had rode wangen van de kou. En ze maakte een uitgelaten indruk. Dat heb ik je verteld. Dat was het moment waarop ze me vertelde dat ze films wilde gaan maken. Ze had zoveel dromen, zei ze, zoveel projecten in haar hoofd, dat ze zich afvroeg of ze wel tijd genoeg zou hebben om die allemaal uit te voeren...’ Hij zweeg en even geloofde Perez dat hij oprecht bedroefd was. Om het meisje. Niet alleen omdat hij medelijden met zichzelf had.
‘En hoe gedroeg Robert Isbister zich?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb hem niet meer gezien. Hij is niet teruggekomen.’
Na het eten stonden ze voor de deur van het restaurant, in een smal straatje onder aan een steile trap.
‘Zullen we ergens naartoe gaan?’ vroeg Duncan. ‘Een paar drankjes nemen? Zoals vroeger.’
Perez kwam even in de verleiding. Hij had eigenlijk wel zin om flink dronken te worden met iemand die niet van de politie was. Maar Duncan wilde te graag en Perez vroeg zich weer af wat de werkelijke reden van hun ontmoeting van deze avond was. Het kon toch niet zo zijn dat Duncan ook eenzaam was, dat hij op school de verlegen jongen van Fair Isle net zo hard nodig had gehad als Perez hem?